Brugge

Nieuw decreet onroerend erfgoed schiet schromelijk tekort

Het nieuw decreet Onroerend Erfgoed werd gestemd in de plenaire zitting van het Vlaams Parlement en goedgekeurd door Cd&v, N-VA en Sp.a.  “Inhoudelijk is het decreet een draak van wetgeving, met heel wat tekortkomingen en gemiste kansen.  De vele input van belangengroepen en deskundigen is verbazingwekkend afwezig in het uiteindelijke decreet. Minister Bourgeois (N-VA) scoort niet meer dan 3 op 10 met dit decreet. Hier volgt mijn uiteenzetting met de voornaamste kritieken betreffende het decreet.” reageert Vlaams parlementslid Mercedes Van Volcem.


Geachte heer minister,

De afgelopen anderhalf jaar heeft u telkens opnieuw gezegd dat er overleg plaatsvond met alle betrokkenen uit de erfgoedsector om zo’n groot mogelijk maatschappelijk draagvlak te creëren. Als de hoorzittingen één ding geleerd hebben, dan is dat u de leden van deze commissie zand in de ogen hebt willen strooien. Zowat iedereen die hier werd uitgenodigd, heeft gezegd het te betreuren dat er met de eerder geformuleerde opmerkingen en suggesties niets is gebeurd. Bovendien gaf iedereen aan dat de huidige teksten volledig nieuw waren en nooit eerder werden besproken. Het feit dat u zelf de voorstelling van het decreet beperkte tot het gedurende een half uur doorlopen van de titeltjes is wat dat betreft ook erg veelzeggend.

Wanneer we de hoorzittingen moeten samenvatten dan komt een klein, maar veelzeggend woord telkens opnieuw naar voren. Het woordje on-

Woorden als onevenwichtig, onvoldoende draagvlak, juridisch onjuist,… passeerden hier telkens weer de revue. Dat een oppositiepartij dergelijke woordenschat zou gebruiken, is voor velen nog te begrijpen, maar dat instanties als uw eigen Strategisch adviesorgaan, de notarissen, de bouwsector, de vastgoedontwikkelaars, de producenten van baksteen,… allemaal en onafhankelijk van elkaar die woorden in de mond nemen, is veelzeggend. Het duidt erop dat van het noodzakelijke maatschappelijk draagvlak bijzonder weinig in huis komt. In een sector die zo hard voortbouwt op de inzet van vele vrijwilligers is dat dodelijk.

Ik denk dat Anne Mie Draye die als internationaal expert inzake erfgoedregelgeving toch een no nonsens kijk heeft op de zaken het misschien nog het duidelijkst verwoordde. Dat er nood is aan een nieuw onroerend erfgoeddecreet zal niemand ontkennen. De voorliggende tekst voldoet echter niet aan de verwachtingen. In gevallen als deze is het beter om opnieuw van een wit blad te starten.

Mijnheer de minister,

Uiteraard voelde ook mijn fractie aan dat de meerderheid dit ontwerp van onroerenderfgoeddecreet door het Vlaams Parlement zou jagen. Tijdens de hoorzittingen in de commissie lieten uw partners in de regering nog wat spierballen rollen, maar tijdens de bespreking van de amendementen bleek dat de brullende leeuw er één was zonder klauwen en tanden. Enkele technische amendementen, wat gerommel in de marge, meer kwam er niet.

Het resultaat is er dan ook naar. Nergens gaat er iets wervends uit van de tekst, iets positiefs. Problemen worden uit de weg gegaan en krijgen geen oplossing. Als er knopen moeten worden doorgehakt, worden gemakkelijkheidsoplossingen verkozen boven structurele en gedragen antwoorden.

Het zou ons in het kader van deze besprekingen te ver leiden om het te hebben over punten en komma’s. Ik zal me  dan ook beperken tot een aantal algemene en globale opmerkingen die de geformuleerde kritiek ondersteunen en bevestigen.

De eerste steeds terugkerende kritiek heeft betrekking op de onevenwichtigheid van de tekst. Bijvoorbeeld inzake archeologie en vooral handhaving is die bijzonder gedetailleerd, terwijl aan een aspect als beheer en financiering nauwelijks enkele bladzijden wordt besteed. Nochtans weet iedereen dat erfgoedzorg in de praktijk vooral gebaseerd is op beheer. Het woord regelmatig onderhoud is misschien een keer in de ganse tekst te vinden. Dat maakt veel duidelijk. En iedereen zal het erover eens zijn dat handhaving het sluitstuk is van een goed beleid, maar in dit decreet lijkt het op de eerste plaats te komen. Iemand die even buiten de lijntjes gaat, wordt hier geconfronteerd met een batterij aan administratieve en strafrechtelijke maatregelen. Dat de meeste eigenaars en beheerders van het erfgoed zich met volle passie en gedrevenheid inzetten, wordt hier als bijzaak beschouwd. Op jaarbasis worden er door de Inspectie maximaal enkele tientallen inbreuken vastgesteld en processen-verbaal opgemaakt. Maar deze Vlaamse Regering vindt het desondanks nodig om op vlak van de zorg voor het erfgoed het instellen van een politiestaat te verkiezen boven het vertrouwen in de gedrevenheid van de sector. De omvang en inhoud staan in schril contrast met de informatie die over de premies wordt gegeven. Wordt er terug met een onderhoudspremie gewerkt? Wat met de beheerspremies voor dorps- en stadsgezichten? En wat met de belofte dat de omvang van de restauratiepremies gelijk blijft, terwijl het provinciefonds niet wordt geïndexeerd? En hoe gaan de ondertussen schandalig lang wachtlijsten worden weggewerkt? Het zijn allemaal vragen waarop geen enkel antwoord wordt geformuleerd. Of toch wel. In tegenstelling tot de belofte van de minister dat de omvang van de premies gelijk zou blijven, was er al een voorstel van de meerderheidspartijen om die premies toch te gaan beperken. Bijvoorbeeld voor de gebouwen bestemd voor de eredienst, betekent het dat de factuur naar de lokale besturen wordt doorgeschoven.

Dan hebben we het nog niet eens gehad over misschien wel het belangrijkste financiële vraagstuk. Dat van het archeologiefonds. Alle belangenorganisaties hebben tijdens de hoorzitting een ding duidelijk aangegeven. Zij zijn allemaal gewonnen voor een solidariteitsfonds en zijn graag bereid daaraan te participeren in een één op een-relatie. Eén euro van de overheid tegenover één euro van de privé. Blijkbaar weigert u hierover elke dialoog en houdt u vast aan de éénzijdige en foute interpretatie van het Verdrag van Malta dat alle kosten op de nek van wat u de veroorzaker noemt, moeten worden geduwd. Malta voorziet hier nochtans duidelijk een gedeelde verantwoordelijkheid.

Mijnheer de minister,

Dat brengt ons meteen bij een andere vaak gehoorde kritiek. Hoewel u in de memorie van toelichting aangeeft dat de geratificeerde internationale verdragen worden geïmplementeerd, gebeurt dat alleen wanneer u dat toevallig uitkomt. Bijvoorbeeld inzake de integratie van archeologie in de ruimtelijke planning blijft het oorverdovend stil. Een overzicht van gekende sites is één ding, maar er is veel meer nood aan de inschatting waar archeologische sites zich kunnen bevinden. Dat zou kunnen door eindelijk werk te maken van de archeologische waarderingskaarten. Recent werden de resultaten voorgesteld van een project waarbij geofysische data werden gecombineerd met een zeer beperkte opgraving en waardoor potentiële archeologische relicten in kaart kunnen worden gebracht.

Maar over dat alles is niets, maar dan ook niets terug te vinden in de ganse tekst. De verantwoordelijkheid en dus ook de rekening wordt vrolijk doorgeschoven naar de zgn. veroorzaker. Uit bijvoorbeeld de reactie van de baksteenproducenten blijkt dat we hier economisch met vuur aan het spelen zijn. Ik voel er niets voor om binnen enkele maanden of jaren in dit Parlement te moeten gaan debatteren over de teloorgang van die industrie en de verantwoordelijkheid van de Vlaamse Regering daarin.

Bovendien weigert u pertinent lessen te trekken uit het verleden. Iedereen is het erover eens dat de Centraal Archeologische Inventaris niet werkt. Die wordt weliswaar stilletjes afgevoerd, maar zonder dat de uitdagingen worden aangepakt.

Hoe geloofwaardig is het om in de tekst te stellen dat het systeem van de vondstmeldingen goed werkt, terwijl uit alle analyses blijkt dat er op jaarbasis slechts een handvol meldingen gebeuren. En waarom investeert u middelen en mensen in een grootschalig onderzoek naar de slag van Lafelt met als eerste stap in het traject, het op zoek gaan naar de vele onbekende vondsten in de verzamelingen?

U maakt er zich maar vanaf door een aantal algemeenheden te poneren zoals het uitgangspunt dat overal in Vlaanderen de potentie om archeologische relicten te vinden even groot is. Iedereen met enig gezond verstand weet dat dit niet waar is.

Of wat bedoelt u met het feit dat elke vindplaats in zijn geheel moet worden onderzocht? Hoe verhoudt zich dat tot het streven om zoveel mogelijk in situ te gaan behouden? En wie zal de kosten daarvoor moeten dragen? Allemaal pertinente onbeantwoorde vragen.

Dezelfde nonchalance houdt u aan wanneer het gaat om de metaaldetectoristen. Het is werkelijk naïef ervan uit te gaan dat enkele liefhebbers hun favoriete tijdverdrijf niet mogen afnemen. Wie al eens op verzamelbeurzen rondwandelt of af en toe eens naar een koopjessite surft, ziet welk een groot aantal vondsten hier ten gelde worden gemaakt.

Maar er is meer. Het probleem van de metaaldetectie is juist dat er alleen wordt gezocht naar een soort voorwerpen, met name metalen objecten. Op basis van de biep zal iemand dus een Romeinse munt of fibula vinden, maar tegelijkertijd de context verstoren. Want vaak ligt zo’n munt of speld er niet toevallig, maar fungeerde ze bijvoorbeeld als een grafgift. De archeologische context is met andere woorden definitief verstoord.

Mijn fractie vindt dat er nood is aan een duidelijker kader. De huidige regeling, en dat geldt niet alleen voor de metaaldetectie, maar ook voor andere aspecten, is in tegenstelling tot de eigendomsrechten die worden voorzien binnen het Burgerlijk Wetboek. U geeft nu als het ware een vrijgeleide dat deze mensen overal gaan zoeken, ook op percelen van eigenaars die dat helemaal niet willen.

Of wat met de verplichting voor eigenaars die eerst diep in de buidel hebben moeten tasten om het archeologisch onderzoek te financieren, maar dan geen kant op kunnen met de gevonden voorwerpen en er zelfs een vergunning voor moeten vragen als ze het Vlaams gewest willen verlaten. Dit gaat in tegen elke Europese maatregel van vrij verkeer van goederen. Zelfs voor de stukken op de topstukkenlijst, zijn de regels minder streng.

Mijnheer de minister,

Mijn fractie stelt zich ook vragen bij de bevoegdheden die aan de onroerend erfgoedgemeenten worden doorgegeven. De afgelopen jaren heeft de Vlaamse overheden heel wat zaken doorgegeven aan de lokale overheden, vaak zonder dat daar de nodige middelen tegenover stonden.

Het is maar de vraag of in een zo gespecialiseerde materie als de erfgoedzorg dat een goed idee is. Vandaag zien we dat nauwelijks een handvol steden een erfgoeddienst heeft. In veel gevallen bestaat het gevaar dat een ambtenaar die takenpakket er nog maar eens bijkrijgt.

Het valt ook op dat er nauwelijks kwalitatieve eisen worden gesteld ten aanzien van deze gemeenten. Bijvoorbeeld rond intergemeentelijke samenwerking volstaan parameters als aantal inwoners en oppervlakte.

Wat bijvoorbeeld met een gemeente met slechts een handvol beschermde monumenten?

Of wat met de voorbeeldfunctie van de gemeente. Wat dat betreft blijft mijn fractie het voorbeeld van Laakdal voor de geest halen. Jarenlang heeft de gemeente de houtzagerij verwaarloosd. U heeft hen daarvoor beloond met een deklassering. Wordt in dat geval zo’n gemeente meteen een onroerend erfgoedgemeente.

Mijnheer de minister,

Ik kan nog wel een tijdje doorgaan op deze manier. Het voorliggende ontwerpdecreet hangt met haken en ogen aan elkaar. Definities zijn onvolledig of niet correct. Bijvoorbeeld voor de zakelijk rechthouder of de eigenaar van cultuurgoederen gelden diverse bepalingen, ook al hebben zij dezelfde verantwoordelijkheid. Ook de notarissen gaven aan dat zij bijvoorbeeld met betrekking tot de inventaris of tot de databank beschermingen grote problemen verwachten. Die systemen werken immers niet.

Of nog. Het is verre van duidelijk waarom het instrument ankerplaatsen en erfgoedlandschappen nu wordt vervangen door de erfgoedrichtplannen. U stelt het voor alsof het allemaal eenvoudig wordt en meer rechtszekerheid zal geven. Ik stel alleen vast dat op het vlak van één van de prioriteiten, het beschermen van de slagvelden van de Eerste Wereldoorlog, het bijzonder stil blijft en dat het inzetten van deze instrumenten achterwege blijft. Elke integrale bandering ten spijt heeft u elke band met de ruimtelijke ordening doorgeknipt en krijgt u daar vandaag de rekening van gepresenteerd.

En ook de wisselwerking met andere beleidsdomeinen zoals cultuur of natuur blijft ver, zeer ver te zoeken.

Dat wordt ook duidelijk inzake het werelderfgoed. Het is mij een raadsel hoe u kan blijven aanhouden dat het de betrokken steden en gemeenten zijn die hun verantwoordelijkheid moeten opnemen, terwijl één van de basisgegevens voor een erkenning als werelderfgoed een bescherming op het meest geëigende niveau is. Vlaanderen beschermd en legt erfdienstbaarheden op, maar zegt vervolgens aan de betrokken lokale besturen dat zij maar hun plan moeten trekken.

Mijnheer de minister,

De erfgoedsector is een belangrijke sector. Restauraties zijn arbeidsintensief. Vele mensen zetten er zich dagelijks belangeloos voor in. De terugverdieneffecten bijvoorbeeld op het vlak van toerisme zijn enorm.

Deze sector verdient beter dan wat vandaag voorligt. Deze sector verdient beter dan een decreet dat uitgaat van wantrouwen en dat meer zegt over handhaving dan over beheer.

Deze sector verdient beter dan een decreet waarin het betrokken agentschap tegelijkertijd rechter en partij is. Degenen onder u die lang genoeg in dit Vlaams Parlement hebben gezeten om het financiële debacle van het toenmalige IAP te hebben meegemaakt, weten wat ik bedoel. Bovendien wordt er op geen enkel ogenblik werk gemaakt van waar echt nood aan is: een globaal afwegingskader. Een kader dat er voor zorgt dat overal in Vlaanderen dossiers op dezelfde manier worden beoordeeld. Dat in West-Vlaanderen een dossier op dezelfde manier wordt aangepakt als in Limburg. En natuurlijk blijft het maatwerk, maar maatwerk betekent niet dat iedereen maar naar eigen goeddunken mag handelen.

Deze sector verdient beter dan een decreet met meer juridische onduidelijkheden dan concrete mogelijkheden.

Deze sector verdient beter dan een decreet waarin de Vlaamse overheid haar eigen verantwoordelijkheid weigert op te nemen en door allerlei drogredenen op de andere afschuift.

Deze sector verdient beter dan een decreet waarin sommige zaken te detaillistisch zijn geregeld en voor andere zaken wordt verwezen naar uitvoeringsbesluiten of waarin belangrijke onderdelen in de tijd worden vooruitgeschoven zonder eindtermijn.

Geachte minister,

Als u echt begaan was met het welzijn van de erfgoedsector, dan had u geluitserd naar de commentaar van de mensen die hier zijn gepasseerd en die de vinger aan de pols houden. Dan was u gestart met een wit blad. Dan had u iedereen effectief rond de tafel gebracht en werk gemaakt van een gedragen en maatschappelijk aanvaard decreet waarin bescherming, beheer en financiering de basis vormen.

Dat heeft u niet gedaan. U moest en zou uw prijs van het onroerend erfgoeddecreet binnen halen. De prijs die de onroerend erfgoedsector zal moeten betalen voor die onverzettelijkheid is zeer hoog. Een decreet dat niet zal werken. Veel onduidelijkheden. Een gemiste kans om de verschillende systemen uit het verleden op elkaar af te stemmen. Kortom, zoals een collega het verwoordde. Dit decreet is een draak en onwaardig om goedgekeurd te worden door elk zichzelf respecterend Parlement.